De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mocht de Nederlandse nationaliteit intrekken van een man en vrouw die hebben gezwegen over hun rol voorafgaand aan en tijdens de Rwandese genocide van 1994. Dat oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee uitspraken van vandaag (20 januari 2021).
Achtergrond
De uitspraken gaan over een man en een vrouw die oorspronkelijk uit Rwanda komen en uiteindelijk de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen. Uit zogenoemde ‘individuele ambtsberichten’ blijkt dat er ernstige vermoedens bestaan dat zij betrokken zijn geweest bij de Rwandese genocide van 1994 en dat zij zich toen schuldig hebben gemaakt aan zeer ernstige misdrijven. De man en vrouw hebben dit bij hun toelatings- en naturalisatieprocedure in Nederland verzwegen. Nadat dit aan het licht kwam, heeft de staatssecretaris hun Nederlanderschap ingetrokken. Als de staatssecretaris eerder op de hoogte was geweest van hun betrokkenheid bij de Rwandese genocide van 1994, was het Nederlanderschap nooit aan hen verleend gelet op de openbare orde en nationale veiligheid.
Ernstige vermoedens zijn voldoende
De man en vrouw vinden dat de staatssecretaris hun Nederlandse nationaliteit niet mocht intrekken, omdat niet is bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen en verzwijgen van ernstige misdrijven. Maar naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap niet vereist. Voor de intrekking van het Nederlanderschap is voldoende dat sprake is van ernstige vermoedens. Die ernstige vermoedens zijn er. Daarom blijft de beslissing van de staatssecretaris om hen het Nederlanderschap te ontnemen in stand.
Dit is een origineel bericht van Raad van State
Ga naar alle berichten van deze organisatie.
22 NOV 2024
22 NOV 2024