De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet een nieuw besluit nemen over het al dan niet openbaar maken van stukken over het afluisteren van de zogenoemde Hofstadgroep. De minister heeft onvoldoende onderbouwd waarom het niet mogelijk is om die stukken openbaar te maken. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag (28 augustus 2019).
Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh, was lid van de Hofstadgroep. Een journalist die onderzoek doet naar de moord op Van Gogh en naar de vraag of B. alleen handelde of handlangers had, wil meer weten over de werkwijze van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) rond de Hofstadgroep, zowel vóór als na de moord op Van Gogh. Vanwege de nationale veiligheid heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder wiens verantwoordelijkheid de AIVD valt, geweigerd stukken openbaar te maken.
Algemene uitleg niet voldoende
Ondanks verzoeken van de Afdeling bestuursrechtspraak om verduidelijking heeft de minister volstaan met een algemene uitleg waarom de nationale veiligheid in gevaar komt als er stukken openbaar worden gemaakt. Zo’n algemene en weinig concrete uitleg is niet voldoende. De minister moet per stuk of onderdeel daarvan onderbouwen waarom openbaarmaking ervan de nationale veiligheid zou schaden.
Weigering openbaarmaking in sommige gevallen terecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft – met toestemming van partijen – inhoudelijk kennis kunnen nemen van stukken van de AIVD, zonder dat anderen dat konden doen. Aan de hand van de inhoud van deze geheime stukken is naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak voor een deel van de stukken duidelijk dat de nationale veiligheid zou kunnen worden geschaad als deze openbaar worden gemaakt. De weigering om deze stukken openbaar te maken is dan ook terecht.
Twijfel over volledigheid stukken
Voor een ander deel van de stukken geldt dat niet. De Afdeling bestuursrechtspraak twijfelt of zij wel alle tapverslagen heeft gekregen, ondanks dat de minister heeft gezegd dat alles uit het archief van de AIVD is ingediend. 'Vooralsnog is de Afdeling bestuursrechtspraak er niet van overtuigd dat er niet meer is van vóór de moord', staat in de uitspraak. Uit rapporten van toezichthouder CTIVD wordt duidelijk dat al op ten minste drie verschillende momenten vóór de moord in november 2014, tapverslagen zijn uitgewerkt. Verder staat in rapporten van de toezichthouder dat er een tekort was aan audiobewerkers die de taps konden uitwerken. Dat laat zich niet goed rijmen met de beperkte omvang van de verstrekte tapverslagen van de periode vóór de moord die de Afdeling bestuursrechtspraak heeft ingezien.
Opnieuw beoordelen en onderzoek doen
De minister moet nu opnieuw beoordelen of zij die tapverslagen en een ander stuk aan de journalist verstrekt of niet. Als zij dat weigert, dan moet zij per onderdeel van die stukken onderbouwen waarom zij openbaarmaking weigert. En de minister moet opnieuw onderzoek doen naar de vraag of er meer tapverslagen zijn van de periode vóór de moord. Als het onderzoek niet meer tapverslagen oplevert, dan moet de minister aannemelijk maken dat de verslagen er inderdaad niet zijn. Als de tapverslagen er eerst wél waren maar nu niet meer zijn, dan moet de minister duidelijk maken waarom de verslagen er niet meer zijn.
Dit is een origineel bericht van Raad van State
Ga naar alle berichten van deze organisatie.
24 DEC 2024