‘Stofwolken’ op de bodem van de diepzee, die zullen ontstaan bij diepzeemijnbouw, dalen voor het grootste deel al snel weer neer. Dat suggereert promotieonderzoek van NIOZ marien geoloog Sabine Haalboom, op de bodem van de Stille Oceaan. Toch blijft een klein deel van het opgewoelde bodemmateriaal nog tot op grote afstand zichtbaar in het water. “Dat water is van nature kraakhelder, dus diepzeemmijnbouw zou wel degelijk een grote impact kunnen hebben op het diepzeeleven”, stelt Haalboom in haar proefschrift dat ze verdedigt op 31 mei aan de Universiteit Utrecht.
Foto: Deployment of Royal IHC’s Apollo II pre-prototype nodule collector vehicle from the aft of RV Sarmiento de Gamboa during the 2018 field test in Málaga Bight. Photo courtesy: Alberto Serrano.
Onbekend leven tussen de mangaanknollen
Op dit moment wordt door de internationale gemeenschap nog volop gediscussieerd over de mogelijkheden en de voorwaarden waaronder waardevolle metalen van de bodem van de diepzee gewonnen zouden kunnen worden. Die zogeheten diepzeemijnbouw vindt plaats op diepten waar het onderwaterleven nog nauwelijks bekend is. Onder andere het slib op de bodem van de diepzee, dat bij het winnen van bijvoorbeeld mangaanknollen zal worden opgewerveld, is een daarbij een punt van zorg. Als het leven in de diepzee al grotendeels onbekend is, zal een vertroebeling van het water helemaal onbekende effecten teweeg kunnen brengen.
Verschillende meetinstrumenten
Voor haar promotieonderzoek deed Haalboom experimenten met verschillende instrumenten om de hoeveelheid en ook de grootte van zwevende deeltjes in het water te meten. Op de bodem van de Clarion Clipperton Zone, een uitgestrekt gebied in de diepten van de Stille Oceaan, deed Haalboom metingen met die instrumenten, voor en na daar een net met 500 kilo aan stalen kettingen over de bodem was gesleept.
Foto: Sensor frame deployed among the polymetallic nodules in the Clarion-Clipperton Zone in the NE equatorial Pacific Ocean. Photo taken by ROV KIEL 6000 (GEOMAR, Kiel)
Nog lang troebel water
“Het eerste dat opvalt als je in dat gebied metingen doet is hoe onvoorstelbaar helder het water van nature is”, zegt Haalboom. “Nadat we de kettingen over een stukje van 500 meter heen en weer hadden gesleept, daalde het overgrote deel van het opgewoelde materiaal al binnen een paar honderd meter weer neer. Toch zagen we ook dat een klein deel van het opgewoelde bodemmateriaal tot op honderden meters van de testplek en op meters boven de bodem nog zichtbaar was. Het water was op grote afstand van de testlocatie een stuk troebeler dan normaal.”
In een vervolgonderzoek, waar promovenda Haalboom niet bij betrokken was, waren de ‘stofwolken’ zelfs tot op vijf kilometer afstand van de testplek zichtbaar.
Schaars voedsel in helder water
De internationale bedrijven die azen op concessies om de schaarse metalen van de diepzeebodem te mogen winnen, grijpen de resultaten van deze eerste proeven aan als aanwijzing voor de geringe impact van diepzeemijnbouw op het bodemleven. Toch is dat niet terecht, zegt de copromotor van het onderzoek van Haalboom, NIOZ-oceanograaf Henko de Stigter. “Zeker, op basis van dit promotieonderzoek en ook op basis van vervolgonderzoek, weten we dat het overgrote deel van het stof snel neerdaalt. Maar als je weet dat het water van nature heel helder is en dat het diepzeeleven afhankelijk is van het heel schaarse voedsel in het water, dan zou dat laatste beetje wel eens een grote impact kunnen hebben.”
Te vroeg voor besluiten
Zowel Haalboom als De Stigter dringen aan op meer onderzoek, voor er harde uitspraken kunnen worden gedaan over de impact van diepzeemijnbouw. “Het is echt nog te vroeg om nu al te zeggen hoe schadelijk of hoe onschadelijk dat laatste beetje slib is dat over zulke grote afstanden kan worden verspreid”, benadrukt De Stigter.
Dit is een origineel bericht van Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ)
Ga naar alle berichten van deze organisatie.