Zorgprofessionals vertrouwen op de medische wetenschap bij het maken van behandelkeuzes. Helaas komt nog niet al het beschikbare bewijs terecht in de wetenschappelijke literatuur. Het is bekend dat met name studies met niet-significante resultaten (negatieve studies) vaak niet worden gepubliceerd. Minder bekend is dat er naast deze publicatiebias ook andere vertekeningen kunnen optreden die de effectiviteit van behandelingen positiever doen lijken dan daadwerkelijk het geval is. In een recent artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Psychological Medicine, illustreren Dr. Jojanneke Bastiaansen (GGZ Friesland/UMCG) en haar collega’s dit probleem aan de hand van behandelstudies voor depressie.
“Met name antidepressiva-studies lenen zich hier goed voor”, legt eerste auteur Ymkje Anna de Vries uit. “Farmaceutische bedrijven moeten studies naar medicijnen vooraf registreren bij de Amerikaanse Food and Drug Administration, de FDA. Daardoor zijn de gegevens van alle studies beschikbaar, ook van de negatieve studies die uiteindelijk niet gepubliceerd zijn”.
Hierdoor konden de onderzoekers een complete set van 105 gepubliceerde en ongepubliceerde antidepressiva-studies samenstellen. 53 (50%) van de studies liet volgens de FDA positieve resultaten zien, de andere helft liet volgens de FDA negatieve resultaten zien, maar slechts de helft (48%) van deze negatieve studies werd gepubliceerd terwijl 98% van de positieve resultaten werd gepubliceerd (publicatiebias). Een behoorlijk deel van die oorspronkelijk negatieve studies die wél gepubliceerd waren verscheen in de literatuur opeens met positieve uitkomsten: de negatieve bevindingen waren weggelaten uit de publicatie of ondergeschikt gemaakt aan positieve uitkomsten uit aanvullende analyses (outcome reporting bias). Van de negatieve studies die wel als dusdanig in de literatuur verschenen, rapporteerde vervolgens slechts een klein deel ondubbelzinnig dat de behandeling niet beter was dan placebo. Andere studies gaven er een positieve draai aan door in hun samenvatting bijvoorbeeld de nadruk te leggen op positieve resultaten uit aanvullende analyses (spin).
Dit betekent dat opgeteld slechts 5% van de gepubliceerde studies duidelijk liet zien dat de behandeling niet beter was dan placebo, terwijl 50% van de oorspronkelijke studies niet-significante resultaten hadden.
Met een vergelijkbare analyse kon aangetoond worden dat ook gepubliceerde trials van psychotherapeutische behandelingen een positiever effect aantonen dan op basis van daadwerkelijk bewijs gestoeld is.
“Deze vertekeningen maken dat het bewijs voor behandelingen steviger lijkt dan daadwerkelijk het geval is”, licht Bastiaansen toe. Het is waarschijnlijk dat deze effecten niet alleen optreden bij depressie-behandelingen maar ook in andere medische disciplines. “Het is niet alleen belangrijk dat zorgprofessionals hiervan bewust zijn, maar ook dat onderzoekers, beleidsmakers, en wetenschappelijke tijdschriften maatregelen nemen om de situatie te verbeteren”.
Psychiater Ton Dhondt, bestuurder bij GGZ Friesland, voegt daaraan toe: “Voor behandelaren is het een uitdaging om in de grote hoeveelheid publicaties het kaf van het koren te scheiden. Dit artikel geeft daar richting aan. Uiteindelijk ligt het daadwerkelijk bewijs voor de effectiviteit van behandelingen in de praktijk van alledag. Naast het wetenschappelijk onderzoek wat in trials plaats moet blijven plaatsvinden om tot Evidence Based Behandelen te komen, moeten instellingen zoals GGZ Friesland blijven investeren in practice-based onderzoek.”
Dit is een origineel bericht van GGZ Friesland
Ga naar alle berichten van deze organisatie.