Op 21 maart 2018 vonden er gemeenteraadsverkiezingen plaats in 335 van de 380 Nederlandse gemeenten. Door de jaren heen hebben gemeenten een steeds uitgebreider pakket aan verantwoordelijkheden gekregen. Vers in het geheugen liggen vooral de decentralisaties van het Rijk naar de gemeenten van de WMO, Jeugdwet en Participatiewet. Daarmee zijn forse geldstromen gemoeid. Tegelijkertijd zien we ook dat de economie aantrekt. Ook dat vraagt specifieke activiteiten van de gemeenten. Om die reden is het interessant om met een meer financieel-economische bril te bezien wat de college-onderhandelingen in de gemeenten na de verkiezingen hebben opgeleverd. Viek Verdult (Partner bij Ecorys) heeft de coalitieakkoorden van de 45 grootste gemeenten doorgenomen. Uit deze analyse kwamen verscheidene punten naar voren waarop deze gemeenten zich de komende jaren voornamelijk willen gaan focussen. Dit artikel zal de belangrijkste uitdagingen en prioriteiten van gemeenten bespreken, zowel voor de Nederlandse context als in vergelijking met de belangrijkste trends op Europees niveau en in omliggende landen.
Allereerst het economisch beleid: veel gemeenten geven aandacht aan het vestigingsklimaat en regionale economische ontwikkeling. Daarbij valt op dat veel gemeenten samenwerking zoeken met universiteiten en andere kennisinstellingen om op die manier innovatie te stimuleren en zich (als regio dan wel als gemeente) te specialiseren in één of meerdere thema’s. Duurzaamheid en circulaire economie zijn daarbij veel gekozen thema’s. Ook worden er manieren gezocht om het MKB te ondersteunen, verschillende gemeenten stellen bijvoorbeeld een ondernemersloket in waar ondernemers naar toe kunnen met al hun vragen.
Twee beleidsterreinen verdienen bovendien extra aandacht: regionaal arbeidsmarktbeleid en beleid met betrekking tot bedrijventerreinen. Gemeenten hebben op het gebied van de arbeidsmarkt een vooral regisserende rol. In deze tijden van economisch hoogconjunctuur kiezen veel gemeenten ervoor hier actief beleid op te voeren. Belangrijke onderwerpen zijn het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In veel gemeenten is er bijvoorbeeld een tekort aan technisch geschoold personeel. Het promoten van technische opleidingen is dan een van de oplossingen. Rotterdam en Amsterdam onderzoeken zelfs de mogelijkheid om specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld leraren, voorrang te geven op de oververhitte woningmarkt. Met bijbehorende relevante opleidingen ontstaat zo een betere match tussen onderwijs en de vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Deze trend is niet in lijn met Europese ontwikkelingen, waar de vraag naar hoogopgeleid personeel stijgt en leidt tot een afname tot middenklasse-banen en een versterkte competitie in de markt voor laagopgeleide banen, wat leidt tot lagere lonen op die markt.
Daarnaast zien gemeenten deze periode van economisch hoogconjunctuur als kans om langdurig werklozen uit de bijstand naar een baan te begeleiden. Gemeenten verschillen in de wijze waarop ze dit willen aanpakken. Zo vragen sommige gemeenten een actieve bijdrage van bijstandsontvangers aan de samenleving waarbij vrijwilligerswerk ook een optie is, terwijl andere gemeenten dit laatste niet willen.
Voor bedrijventerreinen vallen twee ontwikkelingen op. Ten eerste is er de transformatie van bedrijventerreinen naar woningbouw of naar een combinatie van wonen en werken. Vooral bedrijventerreinen die relatief dicht bij het centrum van de stad zijn gelegen komen hiervoor in aanmerking. De tweede ontwikkeling is de opkomst van bedrijfsinvesteringszones (BIZ). Dit zijn bedrijventerreinen waar ondernemers samenwerken aan de ontwikkeling van het gebied. Gemeenten spelen hier een faciliterende rol in: zij heffen jaarlijks een bedrag bij de ondernemers en geven deze vervolgens als subsidie aan de ondernemersvereniging.
Bovenaan de agenda van veel gemeenten staat echter niet het economisch beleid, maar de energietransitie. Met het Akkoord van Parijs en het naderende Klimaatakkoord hebben overheden een duidelijke opdracht meegekregen: de CO2-uitstoot in 2030 terugbrengen met 49 procent. Amsterdam bijvoorbeeld heeft zichzelf als doel gesteld, als onderdeel van het EU Transform project, om CO2-uitstoot met 40% te hebben verminderd in 2025. Hamburg heeft dezelfde ambitie, terwijl die van Kopenhagen reikt tot een reductie van 100%. Steden als Genua, Wenen en Lyon daarentegen hebben 20% reductie als doel gesteld. Gemeenten geven gehoor aan deze akkoorden en stellen daarnaast vaak een deadline voor wanneer zij zelfs helemaal klimaatneutraal willen zijn. De ambities van gemeenten op dit gebied vallen uiteen in 3 categorieën. Ten eerste gaan gemeenten aan de slag met het maken van plannen om wijk voor wijk woningen aardgasvrij te maken (als reactie op de ambitie van het Rijk om binnen 30 jaar alle gebouwen los te koppelen van aardgas). Daarnaast nemen veel gemeenten het initiatief om de doelen op het gebied van energietransitie te behalen: het isoleren van woningen, het verduurzamen van gemeentelijk vastgoed en wagenpark zijn daar veelgebruikte voorbeelden van. Enkele gemeenten starten in het kader daarvan ook een investeringsfonds waarmee ze bedrijven en particulieren kunnen steunen bij energiebesparende maatregelen. Ten slotte is duurzame mobiliteit een belangrijk aandachtspunt.
Om verschillende redenen zijn gemeenten op zoek naar andere vormen van mobiliteit dan auto’s. In de grote steden heeft de luchtkwaliteit onder het vervoer te leiden en daarnaast groeien steden in inwonersaantallen wat de druk op het vervoersnetwerk doet toenemen. Er wordt met name geïnvesteerd in het stimuleren van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer. Met name de binnensteden worden getracht te ontzien. Haarlem, Nijmegen en Maastricht stellen bijvoorbeeld een milieuzone in voor het centrum en emissieloos laden en lossen wordt steeds meer de norm. Nederland is wat dat betreft een pionier. Amsterdam is met afstand de Europese hoofdstad met het grootste aandeel van fietsers in het totaalaantal gemaakte reizen, gevolgd door Kopenhagen en Berlijn.
De groei van het aantal inwoners in de steden is daarnaast een van de belangrijkste redenen voor het grote verschil tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Om die reden zetten gemeenten de komende bestuursperiode alle zeilen bij om in hoog tempo nieuwe huizen te bouwen. Dit leidt tot extra druk op de beschikbare ruimte. Immers, waar moeten die extra woningen komen? Gemeenten kiezen voor verschillende opties: hoogbouw wordt op meer plekken toegestaan wat leidt tot een hogere inwonersdichtheid, (leegstaande) kantoren worden omgebouwd tot woningen en in sommige gevallen wordt natuur of landbouwgrond aan de randen van de bebouwing opgeofferd voor nieuwe woningen. Dit vraagstuk omtrent betaalbare woningen, wat momenteel een belangrijk agendapunt in Nederland is, is al jarenlang een belangrijk discussiepunt in de EU. Daarom is het belangrijk om naar succesvolle voorbeelden in andere steden te kijken die al zijn uitgevoerd. Zo’n voorbeeld is de “huurprijs rem” die in 2015 in Berlijn werd geïntroduceerd om de huurprijs te beperken door middel van gemiddelde huur per vierkante meter voor elk stadsdistrict vast te stellen.
Wanneer we deze punten met omliggende landen vergelijken, zien we dat deze aandachtsgebieden kunnen verschillen. In België bijvoorbeeld, is volgens een recente studie van het Smart Cities institute, duurzame stedelijke ontwikkeling voor de meeste stedelijke gebieden (77%) net als in Nederland een topprioriteit, maar andere kernpunten zijn daar digitalisering van de stad (68%) en het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op maatschappelijk participatie (61%). Sociaal-gerelateerde aspecten lijken dus meer aandacht te hebben dan in Nederland.
Echter, de inzet van de Nederlandse steden om in deze gebieden te investeren is in lijn met beleidsontwikkelingen op EU-niveau en, meer specifiek, met de belangrijkste gebieden uit de “Urban Agenda”. Deze omvat stedelijke mobiliteit, huisvesting, banen en vaardigheden in de lokale economie en energietransitie. Zowel Nederland als lidstaat van de EU (bijvoorbeeld in het geval van de samenwerking bij huisvesting) als individuele Nederlandse steden zijn actief betrokken in de Europese samenwerkingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Rotterdam (die de samenwerking voor banen en vaardigheden coördineert), Breda en Nijmegen. Het belang dat door de Nederlandse gemeenten wordt gegeven aan energietransitie is ook terug te zien op EU-niveau door het feit dat samenwerkingen op relevante gebieden als luchtkwaliteit en klimaatadaptatie zijn ontwikkeld, naast de al bestaande samenwerking op het gebied van energietransitie.
Ten slotte, en dat is opmerkelijk, zien we dat de financiële paragraaf van de collegeprogramma’s nogal optimistisch is over de mogelijkheden om de vaak enorme ambities te financieren. En vaak ook nog zonder de lokale lastendruk te laten stijgen. De ambities zijn vaak groot en scheppen hoge verwachtingen. Echter, de financiële paragraaf is vaak zeer summier of ontbreekt zelfs helemaal. Daarnaast vertrouwen verschillende gemeenten er ook op dat ze externe (co)financiering kunnen krijgen vanuit bijvoorbeeld het Rijk of private partijen. Deze onzekerheid, gecombineerd met het feit dat veel gemeenten financieel (nog) niet op het niveau zijn als gewenst, maakt dat het onzeker is in welke mate alle ambities waargemaakt kunnen worden.
De politieke betrokkenheid van Nederlandse gemeenten bij het bevorderen van verandering en innovatie op deze prioriteitsgebieden is opmerkelijk en duidt daarnaast op een zeer belangrijke mentaliteitsverandering. Als volgende stap moeten er echter concrete inspanningen worden gedaan en realistisch worden nagedacht om ervoor te zorgen dat deze ambities worden gerealiseerd, en dat de geplande activiteiten en het beleid financieel duurzaam zullen zijn.
Dit is een origineel bericht van ECORYS Nederland B.V.
Ga naar alle berichten van deze organisatie.