De keuze van Peel en Maas om het draagvlak voor arbeidsmigratie te koppelen aan het aantal inwoners en woningen is begrijpelijk. In kleine dorpskernen is het niet te verantwoorden om, vanwege een logistiek knooppunt in de buurt, grootschalige huisvesting te realiseren. Tegelijkertijd is het riskant om woningvoorraad als uitgangspunt te nemen, terwijl arbeidsmigratie ontstaat door werkgelegenheid, niet andersom.
Waar banen zijn, komen mensen. En als er dan lokaal geen ruimte is voor huisvesting, verschuift het vraagstuk naar omliggende gemeenten. Die profiteren niet van de economische baten, maar dragen wel de sociale druk. Dat ondermijnt de balans én het vertrouwen tussen gemeenten.
Wat nodig is, is een aanpak waarin werkgelegenheid en huisvesting als één vraagstuk worden gezien. Het inmiddels vijf jaar oude advies Roemer ‘Geen Tweederangsburgers’ pleitte al voor een impactanalyse van nieuwe bedrijvigheid op de huisvesting. Het Deltaplan Arbeidsmigratie pleit ervoor dat gemeenten verantwoordelijkheid moeten nemen voor ten minste 70 procent van de huisvesting die daaruit voortkomt. De overige 30 procent moet met regionale afspraken worden ingevuld onder coördinatie van de provincie. Dat voorkomt scheefgroei, in ruimte en in draagvlak.
Huisvesting moet in verhouding zijn tot de omgeving. Locaties voor arbeidsmigranten moeten niet te groot zijn en een omvang hebben die 24/7 beheer en toezicht mogelijk maakt. De kosten voor leefbaarheid, veiligheid en goed werkgeverschap worden dan gedragen door zowel de werkgever als de huisvester, niet door de omgeving.
Zolang we de koppeling tussen bedrijvigheid en huisvesting niet maken, blijven de problemen bestaan. Gemeenten en provincies moeten hun verantwoordelijkheid nemen in relatie tot de bedrijvigheid in hun gebied. Ze moeten niet het bestaande aantal woningen tellen, wel nieuwe bedrijvigheid toelaten om vervolgens te stellen dat er geen ruimte is voor de huisvesting van arbeidsmigranten.