Utrecht, 24 juli 2024 – Hoe moet provisie worden meegenomen bij de berekening van de hoogte van een transitievergoeding*? Dat is de centrale vraag in een zaak waarover de president van de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 een conclusie (juridisch advies) heeft gevraagd aan raadsheer advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock.[1] In deze zaak zijn het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) en een werkgever het niet eens over de compensatie die het Uwv moet betalen aan een werkgever die aan een werknemer een transitievergoeding heeft betaald.
Raadsheer advocaat-generaal De Bock heeft op 16 juli 2024 haar conclusie gepresenteerd. Kort samengevat adviseert zij dat bij het berekenen van de transitievergoeding gekeken moet worden naar de opgebouwde provisie en niet naar de uitbetaalde provisie.
De zaak
De werkgever stopte met zijn bedrijf wegens pensionering. Het dienstverband met een werknemer werd beëindigd en de werkgever betaalde de werknemer een transitievergoeding. Vervolgens 'declareerde' de werkgever op grond van artikel 7:673e Burgerlijk Wetboek dat bedrag bij het Uwv. Het Uwv kwam echter uit op een lager bedrag dan wat de werkgever had betaald. Dat kwam door een andere berekening van de omzetafhankelijke provisie die de werknemer ontving. De werkgever kreeg daardoor minder terug van het Uwv dan het bedrag dat hij aan zijn werknemer had betaald en stapte naar de bestuursrechter. De rechtbank Gelderland stelde de werkgever in het gelijk. Het Uwv was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De vragen
Beide partijen baseren zich bij de berekening van de provisie op artikel 2, derde lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (Besluit), maar komen uit op verschillende bedragen. Het Besluit bepaalt dat de provisie moet worden berekend over de twaalf maanden vóór het einde van de arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen van mening over de vraag welke provisiebedragen in die periode vallen. Gaat het om de provisiebedragen die in die periode zijn, of hadden moeten worden, uitbetaald (dat vindt het Uwv) of om de provisie die over die periode is opgebouwd (dat vindt de werkgever)?
De president van de Centrale Raad van beroep heeft deze vraag voorgelegd aan de raadsheer advocaat-generaal. Ook heeft de president gevraagd of er in bijzondere gevallen ruimte is voor een afwijkende berekening van de transitievergoeding.
De conclusie
Na onderzoek van wetgeving, wetsgeschiedenis, rechtspraak over vergelijkbare situaties en literatuur komt de raadsheer advocaat-generaal tot de volgende conclusie. Artikel 2 lid 3 Besluit moet zo worden uitgelegd dat bij het berekenen van de transitievergoeding rekening moet worden gehouden met de provisie die een werknemer in de twaalf maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst heeft opgebouwd. Er moet dus niet gekeken worden naar de provisie die daadwerkelijk in die periode is uitbetaald (of had moeten worden uitbetaald).
De rechter mag niet afwijken van de berekeningswijze die volgt uit de wet en de lagere regelgeving. Dat is alleen anders als toepassing van die berekeningswijze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In zijn algemeenheid valt niet te zeggen wanneer dat het geval is. De enkele omstandigheid dat sprake is van een ontslag vanwege bedrijfsbeëindiging, is daarvoor niet voldoende. Dat is namelijk geen bijzondere omstandigheid, maar juist een situatie waarvoor de compensatieregeling is bedoeld.
Vervolg
Het Uwv en de werkgever krijgen nu de gelegenheid om op de conclusie te reageren. Daarna doet de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep uitspraak. Naar inschatting is dat in het najaar.
De conclusie van de raadsheer advocaat-generaal is niet bindend
[1] Zie het persbericht daarover: Centrale Raad van Beroep vraagt conclusie over compensatie van de transitievergoeding (rechtspraak.nl)
Dit is een origineel bericht van Centrale Raad van Beroep
Ga naar alle berichten van deze organisatie.