Een persoonlijk dienstverlener die vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) wordt betaald en die minder dan vier dagen per week werkt in dienst van de persoon met het pgb, is verzekerd voor de Werkloosheidswet (WW). Het uitsluiten van deze groep levert namelijk indirecte discriminatie van vrouwen op. Dit oordeelt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vandaag. Hiermee komt de CRvB voor mensen die vanuit een pgb worden betaald tot een ander oordeel dan in zijn uitspraak uit 1996 (ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6049).
Het geschil
In deze zaak gaat het om een pgb-dienstverlener bij wie het UWV weigerde om in haar arbeidsverleden de jaren 2015 tot en met 2018 op te nemen. In die periode werkte ze als huishoudelijk hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Van januari 2019 tot september 2019 verleende zij zorg in het kader van de Wet langdurige zorg. Toen zij werkloos werd wees het UWV haar aanvraag voor een werkloosheidsuitkering af.
Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand verzekerd zijn voor de WW. Doorgaans is bij een persoon die in dienstbetrekking werkt aan die voorwaarde voldaan. In beide gevallen voerde het UWV echter de uitzonderingsbepaling van artikel 6, lid 1, aanhef en onder c van de WW aan. Op grond van die bepaling is een persoonlijk dienstverlener die minder dan vier dagen per week in dienstbetrekking van een particulier werkt, niet verzekerd voor de WW. Dat was bij deze pgb-dienstverlener ook het geval.
Regeling dienstverlening aan huis
De uitzonderingsbepaling maakt deel uit van de Regeling dienstverlening aan huis (Belastingplan 2007). Deze regeling heeft als doel om de arbeidsmarkt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren en illegale arbeid te voorkomen.
Als een particulier een persoonlijk dienstverlener minder dan vier dagen in de week laat helpen met de zorg of in het huishouden, hoeft de opdrachtgever (onder andere) geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Hierdoor is het voor de opdrachtgever aantrekkelijker (minder ingewikkeld en minder duur) om iemand in te huren.
Indirecte discriminatie
De CRvB oordeelt dat de uitzonderingsbepaling niet toegepast mag worden op de dienstverlener die vanuit een pgb wordt betaald. Uit statistische gegevens blijkt dat verhoudingsgewijs veel meer vrouwen dan mannen door de uitzonderingsbepaling worden benadeeld. Dit is volgens de Europese rechtspraak alleen toelaatbaar als de uitzonderingsbepaling objectief gerechtvaardigd is vanuit niet-discriminerende overwegingen.
Voor dienstverleners die vanuit een pgb worden betaald is die objectieve rechtvaardiging er volgens de CRvB niet, omdat de argumenten voor de Regeling volgens een onderzoek van de commissie Kalsbeek uit 2014 veel minder opgaan. Omdat de pgb-dienstverlener wordt betaald uit de algemene middelen en de Sociale Verzekeringsbank de administratieve verplichtingen van de opdrachtgever kan overnemen. De regeling heeft verder niet het effect gehad dat de werkgelegenheid op de markt voor persoonlijke dienstverlening is bevorderd en dat illegale arbeid is voorkomen. Voor het indirecte onderscheid naar geslacht bestaat dus geen objectieve rechtvaardiging.
Geen uitzondering voor pgb-dienstverleners
De CRvB oordeelt dan ook dat de betrokken pgb-dienstverlener recht krijgt op een WW-uitkering. Het UWV moet hierover een nieuwe beslissing nemen. Bovendien moet het UWV de gewerkte jaren als pgb-zorgverlener alsnog opnemen in haar arbeidsverleden.
Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor de tienduizenden pgb-zorgverleners die nu geen sociaal vangnet hebben. Zij kunnen voortaan aanspraak maken op een WW-uitkering en andere sociale zekerheidsregelingen.
Dit is een origineel bericht van Centrale Raad van Beroep
Ga naar alle berichten van deze organisatie.