Het Rathenau Instituut heeft in kaart gebracht hoe Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog is omgegaan met radioactief afval. Dit historische onderzoek is een van de projecten die het instituut uitvoert om het kabinet volgend jaar te kunnen adviseren over hoe Nederland het beste kan beslissen over het langdurig beheer van zijn radioactief afval. Dit wordt nu tijdelijk bovengronds opgeslagen in Zeeland, maar zal rond het jaar 2130 een definitieve bergplaats moeten krijgen.
Het rapport Een kwestie van tijd laat zien dat de Nederlandse omgang met radioactief afval valt onder te verdelen in verschillende periodes. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog zag Nederland nucleaire technologie vooral als een nieuwe mogelijkheid om de economie er weer bovenop te krijgen. Toen in de jaren zestig kleinere kernreactoren voor onderwijs en onderzoek van start gingen in Petten, Delft, Wageningen en Eindhoven, en later de elektriciteitscentrales in Dodewaard en Borssele, kreeg Nederland een groeiende hoeveelheid radioactief afval.
Een deel van het Nederlandse radioactief afval werd aanvankelijk gestort in de Atlantische oceaan. Onder invloed van maatschappelijk protest kwam er een internationaal verbod op deze zeedumpingen. Eerst alleen voor hoogradioactief afval, later ook voor laag- en middelradioactief afval. Onderzoek naar mogelijkheden om het afval diep in de bodem van Noordoost-Nederland op te bergen, kwam niet van de grond als gevolg van protest, van met name omwonenden en lokale en regionale bestuurders.
Halverwege de jaren tachtig kreeg Nederland een expliciet beleid voor radioactief afval, dat in grote lijnen nog steeds overeind staat: tijdelijke, langdurige bovengrondse opslag en daarna eindberging in de diepe ondergrond. De politieke en maatschappelijke discussie over radioactief afval luwde na 1986 toen de kernramp in Tsjernobyl ervoor zorgde dat plannen voor nieuwe kerncentrales in de ijskast verdwenen. Omstreeks het jaar 2100 wil het kabinet beslissen over een definitieve berging, die dertig jaar later in gebruik moet zijn.
‘Dat voelt nog ver weg’, zegt onderzoekcoördinator Rinie van Est van het Rathenau Instituut. ‘Maar onze studie laat zien dat je aan onderzoek en besluitvorming al snel vele decennia kwijt bent. Nu het kabinet heeft besloten om twee nieuwe kerncentrales te bouwen, wordt het nog belangrijker om te onderzoeken waar en hoe we dat afval voorgoed veilig kunnen opbergen. Voor je over zo’n eindberging kunt beslissen, zul je onderzoek op locatie moeten doen, wat in de afgelopen zeventig jaar niet heeft plaatsgevonden. Daarvoor is regionaal en lokaal draagvlak nodig.’
Het Rathenau Instituut maakte Een kwestie van tijd samen met de Stichting Historie der Techniek. Een conceptversie ervan is besproken met zo’n twintig deskundigen en belanghebbenden. Hun opmerkingen zijn verwerkt in het verslag Geschiedenis als gespreksstarter, dat gelijktijdig met deze studie verschijnt.
De vandaag verschenen publicaties vloeien voort uit een verzoek van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Die vroeg het Rathenau Instituut om in 2024 te adviseren over hoe het besluitvormingsproces over het langdurig beheer van radioactief afval eruit zou kunnen zien. Later dit jaar zal het Rathenau Instituut ook nog een studie publiceren naar de juridische regels die hiervoor belangrijk zijn. Verder werkt het aan een Engelstalige bundel over hoe tien Europese landen hun besluitvorming geregeld hebben en aan een analyse van het zogenoemde kennislandschap rond radioactief afval in Nederland.
Dit is een origineel bericht van Rathenau Instituut
Ga naar alle berichten van deze organisatie.