Het beleid om excellente onderzoekers met subsidies en premies te belonen is succesvol. Toch heeft het geleid tot minder waardering voor de kerntaken onderwijs en kennisdeling met derden. Onderzoeksgroepen zonder excellentiegeld ervaren bovendien een constante druk om zulke financiering te verwerven. Dat draagt onder andere bij aan de ervaren werkdruk, blijkt uit een analyse van dertig jaar excellentiebeleid die het Rathenau Instituut vandaag publiceerde.
Sinds begin jaren negentig kwam er steeds meer geld beschikbaar voor beurzen als de Spinozapremie, Veni-, Vidi- en Vici-beurzen en de ERC Grants van de Europese Unie. Het budget voor excellent onderzoek verdubbelde van 160 miljoen euro in 2006 tot ruim 370 miljoen euro in 2016. Nederland scoort al jaren hoog op internationale ranglijsten. En binnen universiteiten kunnen onderzoeksgroepen met excellentiefinanciering langdurig grensverleggend onderzoek doen.
Maar de analyse van het Rathenau Instituut toont aan dat excellentie de enige meetlat is geworden om alle onderzoeken en onderzoekers langs te leggen. Onderzoekers ervaren dat er te weinig aandacht is voor ‘team science’, cocreatie, interdisciplinair, en weinig gangbaar onderzoek.
Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut: ‘Het stimuleren van excellentie heeft het onderzoek een enorme impuls gegeven. Maar de samenleving is veranderd en we verwachten meer van de universiteit. De effecten van dertig jaar denken in termen van excellent en niet-excellent vragen om heroverweging. Naast excellent en buitengewoon bestaat ook nog altijd gewoon. Ook dat heeft Nederland nodig.’
Dit is een origineel bericht van Rathenau Instituut
Ga naar alle berichten van deze organisatie.